De illusie van bezit

In een wereld waar het hebben van een eigen woning vaak wordt beschouwd als het summum van succes, loont het de moeite stil te staan bij een fundamentele vraag: bezitten we werkelijk de ruimte waarin we wonen? Of is het 'bezit' van een woning een juridische en culturele constructie die ons een vals gevoel van autonomie en controle geeft?

Vanuit een ethisch en filosofisch perspectief is het idee van grondbezit een menselijke constructie. Filosofisch bekeken is het zelfs een vorm van toe-eigening van iets wat nooit echt aan iemand heeft toebehoord. Geen enkel mens heeft de aarde gemaakt. Zij bestond lang voor ons en zal ook zonder ons voortbestaan. Toch nemen wij het recht in handen om grenzen te trekken, kadastrale lijnen te tekenen, hekkens te plaatsen en te spreken over eigendomsrechten alsof het vanzelfsprekendheden zijn. Het menselijke eigendomsdenken is een sociale afspraak, gebaseerd op wederzijds erkende fictie: het idee dat iets ‘van mij’ is zolang anderen dat erkennen of zolang een machtig systeem dat afdwingt. De Franse filosoof Rousseau sprak reeds in de 18e eeuw over het moment dat de eerste mens een stuk grond omheinde en zicht toeëigende als het begin van maatschappelijke ongelijkheid. De Amerikaanse schrijver filosoof Thoreau pleitte dan weer voor een eenvoudiger leven, los van de illusie dat rijkdom en bezit ons werkelijk vrij maken.

De dingen die je bezit, bezitten uiteindelijk jou

Wie een stuk bouwgrond koopt, koopt geen aarde, maar een gebruiksrecht – tijdelijk, relatief, voorwaardelijk. Bezit is een nuttige fictie voor orde en planning, maar het is ook een illusie die ons zou mogen herinneren aan nederigheid. We zijn niet eigenaars van de aarde, maar tijdelijke passanten en beheerders.

De fysieke ruimte waarin we bouwen is nooit volledig van ons. Ze maakt deel uit van een groter geheel: een landschap, een wijk, een stedenbouwkundig netwerk, een ecologisch systeem. De grenzen van een perceel zijn artificieel. Ze worden bepaald door eigendomsaktes, kadastrale lijnen en ruimtelijke plannen, maar niet noodzakelijk door natuurlijke grenzen of collectieve belangen. Een gebouw beïnvloedt altijd zijn omgeving, visueel, sociaal, ecologisch. In die zin is bouwen nooit een puur individuele daad.

Wonen is altijd relationeel

Architectuur wordt vaak benaderd vanuit een logica van bezit: het huis als persoonlijk eigendom, als investering, als iets dat 'van mij' is. Maar die benadering staat haaks op de realiteit dat wonen altijd relationeel is. De oriëntatie van een woning beïnvloedt de bezonning van de buren. Een inrit heeft impact op de publieke ruimte. Geluid, schaduw, zichtlijnen: niets blijft binnen de kadastrale lijnen. Het zogenaamde privébezit raakt voortdurend aan het collectieve.

Je leent ruimte

Ruimtelijke ordening probeert deze spanningen te reguleren: bestemmingsplannen, bouwvoorschriften en vergunningstrajecten zijn bedoeld om individuele belangen af te stemmen op het algemeen belang. Ze vormen geen beperking van het eigendomsrecht maar herinneren er ons aan dat dit recht nooit absoluut is. Je bezit een woning, maar je 'leent' als het ware de ruimte. En je bent medeverantwoordelijk voor het weefsel waarvan je deel uitmaakt.

Plicht tot verbondenheid

In tijden van klimaatverandering, wooncrisis en ruimtelijke versnippering is het belangrijk dat we deze illusie van bezit doorprikken. Duurzame architectuur en verstandige ruimtelijke ordening vertrekken niet vanuit het recht op bouwen maar vanuit de plicht tot verbondenheid met plaats, met omgeving, met gemeenschap. Bezit maakt plaats voor zorg. Eigendom voor rentmeesterschap.

« De vraag is niet wat we bezitten, maar hoe verantwoordelijk we omgaan met wat ons tijdelijk is toevertrouwd